Evidente privaatrechtelijke belemmering

Past een bouwplan c.q. aanvraag om een omgevingsvergunning (voor de activiteit bouwen) binnen het geldende planologische regime, dan prevaleert het publiekrecht en is er geen plaats voor privaatrechtelijke overwegingen. Echter wanneer het bevoegd gezag besluit tot vergunningverlening middels een afwijking van het geldende planologische regime, dan kunnen privaatrechtelijke overwegingen om de hoek komen kijken. Binnen het ruimtelijk bestuursrecht moet het dan wel gaan om evidente privaatrechtelijke belangen.

Op grond van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1997, wordt een evidente privaatrechtelijke belemmering niet snel aangenomen.
In deze zaak ging het om een omgevingsvergunning voor een bedrijf, waartegen een aangrenzend bedrijf, dat deel uitmaakt van dezelfde vereniging van eigenaren (VVE), bezwaren had. Blijkens de bezwaren is voor de realisatie van de bebouwing toestemming vereist van de VVE. Nu deze toestemming ontbreekt is de vergunning onterecht verleend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de RvS 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1997, heeft zijn standpunt als volgt verwoord:
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3447), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat. In de uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3672), heeft de Afdeling verder overwogen dat een privaatrechtelijke belemmering eerst evident is in evenbedoelde zin, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan is voorzien op grond die in eigendom toebehoort aan een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er ook niet in hoeft te berusten.”