In een recente uitspraak van 23 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4284) heeft de rechter aangegeven dat van overschrijding van een redelijke termijn sprake is, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties is in bepaalde zaken in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Bijzondere omstandigheden kunnen, als daarvan blijkt, een kortere of langere behandelingsduur rechtvaardigen. De termijn in punitieve zaken begint op het moment waarop een handeling wordt verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een procedure inzake een punitieve sanctie in gang wordt gezet. In boetezaken is dat op het moment dat het bestuursorgaan zijn voornemen tot boeteoplegging aan een betrokkene kenbaar maakt.
In deze zaak is de redelijke termijn met minder dan een maand overschreden. De rechter heeft op basis van deze overschrijding de boete van € 5.000,00 gematigd. In gevallen waarin de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden is overschreden, ligt een vermindering van het boetebedrag met 5% met een maximum van € 2.500,00 in de rede. Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191 en onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0226.