Voor een tijdelijke of permanente ontheffing van de arbeidsverplichting gelden de bepalingen van de Participatiewet. Daarnaast is ook de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep van belang. De permanente ontheffing van de arbeidsverplichting (artikel 9, vijfde lid, van de PW) kan zowel ambtshalve als op aanvraag worden vastgesteld. Degene die stelt dat deze bepaling in zijn of haar geval van toepassing is, zal in beginsel aannemelijk moeten maken dat hij of zij voldoet aan de toepasselijke voorwaarden. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst ten minste een begin van bewijs moet leveren dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Anders dan degene die aanspraak maakt op een WIA-uitkering, bevindt de bijstandsgerechtigde zich niet in de situatie dat hij een wachttijd van twee jaar heeft doorlopen en dus in een andere bewijspositie. Het is vervolgens aan het bestuursorgaan om de stelling over de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene te beoordelen. Dit moet gebeuren op basis van een verzekeringskundig, en zo nodig ook een arbeidskundig, onderzoek (artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA; zie ook uitspraak van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2236)
Het antwoord op de vraag of de betrokkene een begin van bewijs heeft geleverd, is volgens de Centrale Raad van Beroep afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. De betrokkene dient bij zijn aanvraag om een permanente ontheffing de aard en omvang van zijn medische beperkingen voor het verrichten van arbeid en re-integratieactiviteiten en zijn herstelmogelijkheden te stellen en te onderbouwen door hierover beschikbare medische gegevens te verschaffen en daarbij de nodige duidelijkheid en volledige openheid van zaken te geven. Meerdere aaneengesloten tijdelijke en volledige ontheffingen van de arbeidsverplichtingen kunnen een aanwijzing vormen hiervoor, vooral als die vanwege dezelfde stabiele medische problematiek zijn verleend. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat meermalen adequate medische behandeling is ingezet zonder dat dit geleid heeft tot verbetering van de belastbaarheid van de betrokkene. Indien een behandelaar van de betrokkene zich gemotiveerd en onderbouwd op het standpunt stelt dat de betrokkene geen of weinig benutbare mogelijkheden heeft en verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of nauwelijks te verwachten, vormt dit een sterke aanwijzing. Indien een betrokkene in het verleden al is onderworpen aan een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, ligt het voor de hand dat de uitkomsten van dit onderzoek bij de beantwoording van de vraag of er ten tijde van belang een begin van bewijs is, worden betrokken.
Bij de beantwoording van de vraag of de betrokkene een begin van bewijs heeft geleverd, mag de bijstandverlenende instantie zich baseren op een advies van een deskundige instantie. Dit geldt ook ten aanzien van de vraag of er een begin van bewijs is dat een betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in voormelde zin. De bijstandverlenende instantie moet zich er van vergewissen dat het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en deugdelijk is gemotiveerd.
Wil je weten hoe deze rechtspraak uitpakt voor jouw persoonlijke situatie? Neem dan contact op via de contactgegevens.