In zijn uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321, preciseert de Afdeling zijn rechtspraak met betrekking tot Wob procedures (art. 11 Wob). Een bestuursorgaan dient per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad met informatie over een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, zoals alinea’s, te bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. In geval van verwevenheid mag in beginsel het betrokken onderdeel van het document worden geweigerd op grond van artikel 11 Wob. Een bestuursorgaan hoeft niet binnen een zelfstandig onderdeel van een document per zin of zinsdeel te bepalen of verwevenheid een weigering kan rechtvaardigen.
Voor zover in documenten voor intern beraad sprake is van feitelijke gegevens waarvan verstrekking niet vanwege verwevenheid kan worden geweigerd, geldt voorts het volgende. Indien die feitelijke gegevens uitsluitend bestaan uit informatie die uit anderen hoofde reeds openbaar is, hoeven deze gegevens niet te worden verstrekt. Op informatie die reeds van overheidswege openbaar is gemaakt is de Wob niet van toepassing (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3563, en van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165).
In zijn uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321 preciseert de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State haar jurisprudentie (in Wob procedures, art. 10 Wob) en overweegt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. Nu het in deze zaak gaat om de namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden en [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de desbetreffende medewerkers, heeft het bestuur openbaarmaking van de namen terecht geweigerd.