Bewijsvermoeden bij huisvuil


In een recente uitspraak van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4075) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van De Raad van State zijn vaste rechtspraak bevestigd voor wat betreft het bewijs bij handhaving op huisvuil. Het standpunt van de Afdeling komt er kort gezegd op neer dat indien verkeerd aangeboden huishoudelijk afval tot een bepaalde persoon is te herleiden, bijvoorbeeld door middel van een daarin aangetroffen poststuk, er van uitgegaan mag worden dat dit afval door de betrokkene op onjuiste wijze ter inzameling is aangeboden en dat hij de overtreder is (hierna: het bewijsvermoeden).   Op grond van dit bewijsvermoeden is de enkele omstandigheid dat de aangetroffen afvalstoffen tot een persoon te herleiden zijn, in beginsel voldoende om diegene als overtreder aan te merken. Het is vervolgens aan diegene om het bewijsvermoeden te ontkrachten. De daarbij te hanteren maatstaf is of dat wat de betrokkene daartegen aanvoert de juistheid van dat vermoeden in twijfel doet trekken. De betrokkene hoeft dus niet te bewijzen dat hij niet de overtreder was. Ontstaat voldoende twijfel of de als overtreder aangemerkte persoon daadwerkelijk verantwoordelijk is voor het plaatsen van de afvalstoffen, dan is daarmee het bewijsvermoeden ontkracht. Het bestuursorgaan kan in dat geval aan de op hem rustende bewijslast voldoen door aannemelijk te maken dat de betrokkene toch de overtreder is. Daarvoor is dan meer nodig dan het enkel wijzen op de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de toepassing van het bewijsvermoeden.